Menu
Reisreportages

Faeröer: ongefilterd puur

“…Een verloren archipel, midden in de oceaan, de eenzaamheid voorbij…”

Achttien wonderlijke basaltklompen ergens tussen Schotland, IJsland en Noorwegen, verloren in de Atlantische Oceaan en bewoond door zo’n vijftigduizend afstammelingen van Vikings die ooit deze groene eilanden bevolkten en de archipel z’n naam gaven: de schapeneilanden.

De vele uren daglicht in het Scandinavische Noorden brengen ons in verwarring. Het is klokslag zes uur in de ochtend, maar Tórshavn –de hoofdstad van de Faeröer-archipel- baadt in het zonlicht. Geen schemerzon, maar volle bak, alsof het laatvoormiddag aan de Middellandse Zee is. Het is hier eind mei dan ook zowat 21 uur per dag licht. Bovendien ben je wanneer je naar de Faeröer reist mentaal voorbereid op wind, regen en wolken, niet op blauwe lucht en vijftien graden. Dit past niet in het scenario! Maar een reiziger schikt zich, en omdat dagen hier niet begrensd zijn door de klassieke parameters van licht en donker, zitten we om half zeven op een terrasje te genieten van een cappuccino en een verse, nog lauwe kaneelkoek. When in Rome, do as the Romans do. De Faeröer genereerden altijd al een zekere mystiek. De naam wordt meestal verkeerd gespeld, de exacte locatie misplaatst (cartografen vergaten deze eilanden vroeger vaak, en vandaag weten zelfs de vasteland-Denen ze niet liggen), de impact en inhoud misleid. Lost at sea dus. Het is dan ook een delicaat universum van licht en aardse kleuren, een woeste kosmos van weergrillen, vulkanische historiek en basalt. Brutaal pur sang.

Een begenadigde bestemming

Een van de eerste dingen die ons onderweg naar Vágar opvallen, is het feit dat op de Faeröer geen bomen groeien. Alleen fjorden met afgeplatte felgroene heuvels waarop wolken met de toppen spelen, vormen hier het decor. Niet toevallig is ‘Færøyene green’ een verfkleur. We zien overal loslopende schapen, zijn verbaasd over het beperkte verkeer, onder de indruk van het majestueuze landschap en opgelucht dat er eens buiten Tórshavn-centrum geen verkeerslichten meer te bespeuren vallen.  Dat alles hier weer-gedreven is, leren we ook snel. Ter hoogte van Signabøur hebben we onze ruitenwissers nodig, tien kilometer verder in Stykkiö schijnt opnieuw de zon, in Sandavágur hangt een lichte zeemist.   

De waterval van Gásadalur is een van de must see-plekken op de Faeröer. Postkaartromantiek. Buiten twee Aziaten die, letterlijk en figuurlijk gejaagd door de wind, even snel weer vertrokken als ze arriveerden, zijn we er alleen. Wat een luxe. Laatnamiddag bollen we via weg 10 en Funningur richting Gjógv, een ander gehucht dat de Faeröer in al zijn essentie toont: licht dat continu verandert, weer dat je in de maling neemt. Fjorden als wegwijzers, nergens ben je hier verder dan vijf kilometer van de oceaan. In Funningur bezoeken we eerst het kerkje en voelen ons in een ander tijdperk. Na een half uurtje hier rondwandelen, schrik je bijna van je eigen wagen. Van daaruit begint de weg stevig te klimmen om dan via een heuvelrug langgerekt de baai van Gjógv binnen te kronkelen. Hier slaat de branding te pletter tegen de noordkust van het eiland Eysturoy, hier dansen gele boterbloemen in de wind en creëren zo een schilderspalet dat zijn gelijke niet kent. Ook omdat in het dorp niet één kleur is uitgesloten: daken, gevels, raamkozijnen en deuren branden als felle vegen op het doek van de natuur. Een walhalla van rood en groen, zwart, geel en blauw verlevendigt ieder dorp tegen de achtergrond van dreigende rotswanden. “Daar zijn inderdaad geen regels voor, ieder doet zijn zin. Ach, je hebt wat contrast nodig in dit gekke klimaat”, weet de gastheer van hotel Gjáargardur, die het zelf op een soort lookalike Oostenrijks chalet heeft gehouden. En de man heeft zo zijn principes. Willen we nog wat eten, zal het vóór 19 uur moeten zijn. Onze horloge wijst tien voor zeven aan. Maar omdat er in dit gehucht geen alternatieven zijn, vergeten we de geplande douche en schuiven we meteen aan voor de dagschotel van gepaneerde vis met gekookte aardappel en een slaatje met appelsien. Na de maaltijd springen we terug de wagen in en rijden de berg op richting Eidi. Op het hoogste punt parkeren we de wagen en trekken de velden in. We lopen in de richting van een traag duikende zon en genieten van de uitzichten, het licht, de venijnige zilte wind die door alle kledinglaagjes heen prikt en de eenzaamheid van deze desolate plek. En van een glaasje rode wijn dat we meegebracht hebben. Vol licht, volle sfeer.

w5

De laatste persoon op aarde

We openen de gordijnen in guesthouse Gjáargardur en worden alweer verblind door zonlicht. In vol tegenlicht wappert de Faeröerse banier boven een turfveldje waarop aardappelen worden geteeld, een van de weinige gewassen die hier überhaupt overleven. Want is het niet de wind die plantengroei belemmert, dan zijn het wel de schapen die alles boven enkelhoogte afvreten.

In Tjørnuvik, een mooi dorp in een u-vormige baai, zorgt Hans voor de verrassing. Deze local bakt van mei tot en met september, van tien in de ochtend tot vijf in de namiddag, verse wafels met slagroom en aardbeienconfituur die hij serveert op een tuinbank naast zijn woning. De prijs bedraagt vijftig kronen, koffie of thee inbegrepen. “Maar alleen als het mooi weer is”, vertelt de lieve man zonder achternaam. Als we hem er attent op maken dat een snuifje gember het grote geheim van zijn wafels is, lacht hij zwijgend.

Saksun staat geboekstaafd als bloedmooi, een unieke locatie. Maar de weg ernaar toe is bezaaid met kleine hindernissen. Eerst moeten we zeer voorzichtig rond twee wilde paarden die hier blijken te resideren, dan moeten we een door de sterke wind uit mekaar gereten peloton fietsende scholieren voorbij, en dat is niet eenvoudig op deze smalle baantjes. Bovendien horen ze de auto amper door de huilende wind die zich bijzonder thuis voelt op de Faeröer. Saksun is een filmdecor: veertien inwoners, een pittoreske kerk, enkele huizen met gras op het dak als extra isolatie en een diepe baai die bij laagtij deels bloot komt te liggen en uitnodigt tot strandwandelingen. Een geïsoleerd amfitheater in een smalle vallei, showtoneel van de natuur. Het voelt als ‘doe maar, wij doen toch onze zin’, een plek waar de tijd bleef stilstaan. Zoals alle eilandbewoners zijn ook de 50.000 Faeröerders eigenzinnige lui. De door tunnels, ferry’s en helikopters verbonden archipel hoort bij Denemarken maar met bijzondere autonomie. Kopenhagen controleert defensie, justitie, veiligheid en buitenlandse zaken, net als de munt, al drukken ze hier hun eigen kronen met de tekst in hun lokale taal. Toen Denemarken in 1973 toetrad tot de EEC, hadden ze daar hier zo hun bedenkingen over. Discussies over de visserijquota maakten dat de Faeröer er liever uit bleven. En zo werden ze nooit lid van de EU. En ook al zijn ze officieel Denen, het zijn dus geen EU-burgers. De eilanden behoren ook niet tot de Schengenzone, maar hanteren desondanks geen grenscontroles. De luchtvaartmaatschappij SAS vliegt dan ook naar hier alsof het een gewone binnenlandse vlucht is. Er over beginnen met een Faeröerder heeft weinig zin. Politiek… Ze hebben er gewoon geen interesse voor. Voetbal, daar liggen ze van wakker. Net als ze niet begrijpen dat de wereld op zijn achterste poten stond toen ze bekendmaakten te blijven walvisjagen en het vlees te eten. Daar kan je hier een avondvullend gesprek over voeren. Het is en blijft een controversieel punt: sinds jaar en dag worden er rondom de eilanden op jaarbasis tussen de 50 en 1000 grienden gedood. Volgens de grondwet heeft iedere eilandbewoner recht op walvisvlees als er een groep van deze dolfijnachtigen is gedood. Maar cultuur of niet, de internationale gemeenschap vindt de vangsten omstreden, wreed zelfs, en wil dat ze stoppen. De Faeröerders zelf blijven hun traditie trouw en volgen hun eigen agenda. Ze zijn niet rouwig om hun status van vreemde eend. Integendeel, ze genieten ervan.

w4

Het verloren lied

Op de Faeröer klop je niet, je gaat gewoon binnen en roept dat je er bent. Maar bij gastvrouw Sadis staat de deur wagenwijd open en worden we in de hal opgewacht door gastheer Karl. Die schenkt ons, zoals de traditie wil, een slokje aquavit, dat je drinkt uit een soort pijp. Terwijl we ons ontdoen van onze schoenen –binnen loopt iedereen hier op kousenvoeten- stemt Käri Sverrisson zijn gitaar. We hebben ingetekend voor een privé-thuisconcert dat elke dinsdag georganiseerd wordt in een ander huis dat deelneemt aan het project dat HOYMABit heet. Opgericht in 2017 met de bedoeling de beste muzikanten van de eilanden de kans te geven regelmatig voor een kleine groep (minimum twee, maximum 35 per avond) te performen en zo de lokale muziekstijl levend te houden. HOYMABit (vrij vertaald: thuis hapjes) is een zijproject van de organisatoren van het jaarlijkse G! Festival, een van de belangrijkste muziekevents van de Faeröer: vier dagen lang en goed voor vijfduizend bezoekers. “Met HOYMABit combineren ze de opendeur-gastvrijheid met prachtige ballads, afgekruid met een culinaire kennismaking”, zegt Sadis bij een kommetje vissoep en een toast met gedroogd schapenvlees. “Meer dan tien families nemen ondertussen deel en iedereen die als muzikant een beetje naam heeft, zit in ons aanbod.” Wij krijgen een optreden van Käri Sverrisson, geboren op het Deense vasteland maar hier opgegroeid. In het dagelijkse leven is hij onderwijzer, maar zijn passie voor de oude liedteksten, hymnes en ballades maakten hem een populair muzikant. “We gaan terug tot de middeleeuwen”, vertelt hij tijdens zijn welkomwoordje. “En in onze taal uiteraard, een soort oud Noors dat de Vikings spraken en dat lijkt op IJslands”. We krijgen een aparte mix voorgeschoteld. Het ene moment op de gitaar, het volgende gezongen met een zachte, warme stem. “Je zou ervan schrikken hoeveel jonge bands zich inspireren op deze muziekstukken”, vertelt hij ons later tijdens het dessert, terwijl we samen een kommetje rabarbermousse eten. “Oké, ze verwerken het en brengen het in een compleet andere versie met nieuw sausje, maar het authentieke DNA is aanwezig.” Wanneer we ’s avonds afscheid nemen, leren we nog hoe ingeburgerd muziek op deze eilanden is. “Wij zingen alle dagen liedjes op school”, vertelt Käri nog. “En het is niet ongewoon dat je samen zingt wanneer je bij vrienden op bezoek gaat.”

Vogelaars en wandelaars

Voor wie papegaaiduikers wil zien, zijn de Faeröer het summum. Mykines, een lookalike van het Jurassic Park-eiland op de noordwestflank van de archipel, is misschien wel ’s werelds beste locatie om deze prachtige beestjes gade te slaan. De Faeröer zijn gastheer voor meer dan 300 soorten zeevogels, maar de papegaaiduikers, die hier jaarlijks komen broeden, dingen sowieso naar de award van ’s werelds populairste vogel. Laat de naam vallen, en iedereen zegt ze te willen zien. Is het omdat ze zich niet storen aan menselijke aanwezigheid, is het omdat ze razendsnel kunnen vliegen (ze doen zo’n 400 vleugelklappen per minuut) of doodgewoon omdat het zo’n mooie, schattige beestjes zijn? Bovendien poseren ze graag voor de foto! Vindt u deze zijde niet goed? Ik draai me nog even om! De ferry vanuit Sørvágur zit dan ook stampvol die ochtend. Wie niet op tijd gereserveerd heeft, blijft staan. De overtocht duurt 45 minuten en je kan niet missen wanneer de dikwijls woelige tocht erop zit: honderden zeevogels heten je welkom. Cynische geesten denken meteen: hoe blijf je hier proper met zo’n vogelshow boven je hoofd? Iedereen doet op Mykines exact hetzelfde: de tocht naar de vuurtoren, al is wandeling een fout woord voor deze stevige trek. Niet de afstand, maar de niveauverschillen maken het parcours wat zwaarder. Gelukkig zijn er onderweg duizenden papegaaiduikers die je kan gadeslaan. Als torpedo’s schieten ze over het wateroppervlak en de zachte, fluograsgroene heuvels waar zich de nesten bevinden. Ze vliegen af en aan, de hemel is gevuld met zwarte stippen. Op zee dobberen er evenveel. Hun reputatie wordt bevestigd: waar je ook gaat of staat, ze kijken meer nieuwsgierig dan bang naar die vreemde indringers in Gore-Tex. Zo opzwepend de dag, zo teleurstellend de afronding ervan. Terwijl we in afwachting van de ferry koffiedrinken en kaastaart eten in het lokale café dat The Locals gedoopt werd –er staan hier slechts 40 huizen- rinkelt de telefoon. De kapitein laat weten dat hij er niet doorkomt. De motion of the ocean is ongunstig en het is té gevaarlijk om de nauwe haven in te varen. “Verraderlijk water, onberekenbare stroming momenteel”, luidt de mededeling. “Hij zal een nieuwe poging doen om 23 uur vanavond. Hopelijk lukt het dan.” De teleurstelling bij de vijftigkoppige groep reizigers -waarvan het gros vogelaars en natuurfotografen- die plots beseffen dat ze nog zes uur langer op deze houten keukenstoelen zullen moeten zitten, is groot, maar men neemt het gelaten. Overmacht, daar moet je je bij neerleggen. Gelukkig kent het café de grillen van de natuur en is er voldoende vissoep en toast met ham en kaas voorhanden, net als cake voor de zoetbekken. De jeugd speelt wat voetbal buiten, de leeftijd trekt een kaartje binnen, de Aziaten doen naar traditie een dutje en de fanatieke hikers doen er nog een extra wandeling bovenop. Wanneer we vanaf halfelf met z’n allen opgesteld staan langs de pier en gespannen naar de golven turen, is de opluchting groot als de ferry plots opduikt en zich langs de hoge rotsen met luid motorgebrul de havengeul inwringt. Aanmeren is hier een kunst en het is daarna springen op het juiste moment, want de boot deint op en neer als een attractie in een van de betere pretparken. We worden geladen aan een snelheid alsof we geoefende paracommando’s op geheime missie zijn, al is er altijd een reikende hand. Eer iedereen het goed beseft, klieven we weer door de Atlantische Oceaan, uitgewuifd door de locals (er wonen hier vijftien mensen permanent) en achtervolgd door een chaotische airshow van meeuwen. Volgende stop: een deugddoend bed. Maar het prachtige blauwe schemerlicht houdt ons voorlopig nog wakker. “Ieder nadeel heeft zijn voordeel”, sprak Johan Cruijff ooit. Zonder vertraagde ferry hadden we deze sfeer nooit kunnen snuiven. En ook al is het ondertussen middernacht, echt donker wordt het niet. Dat gevoel hebben we alleen wanneer we een uur later door de zoveelste lange tunnel richting Tórshavn rijden.

De tafel van Leif

In een mooi gerenoveerd pakhuis langs de haven opende in mei 2018 Leif Sørensen zijn nieuw restaurant. Leif, geboren op de Faeröer, is een culinair wonderkind. Eerst stampte hij mee het ondertussen met een Michelinster gelauwerde Koks uit de grond, nu Skeiva Pakkhús, zijn eigen stek. Zijn ambitie: Tórshavn op de culinaire wereldkaart zetten, een beetje zoals René Redzepi dat met Noma in Kopenhagen deed en Esben Holmboe Bang met Maeemo in Oslo. Met dit verschil dat Pakkhús eerder een brasserie is met een lagere instapdrempel. ’s Middags wordt een no-nonsense Scandinavisch buffetje geserveerd, ’s namiddags gebakjes en ’s avonds een à la carte-menu. Wanneer we die avond nog een tafeltje voor twee weten te bemachtigen, zijn we onder de indruk van de locatie. In deze voormalige kolenopslagplaats werden de gitzwarte muren behouden maar de rest van de duplexruimte heringericht met zachte kleuren, veel houtwerk –waaronder de voormalige mast van een zeilschip die nu als lange tafel fungeert- en gezellige pelsjes. Gedoseerde gloeidraadverlichting doet de rest. Leif serveert exact wat je hier als meerwaardezoekende reiziger wil eten. Geen boerenkost, noch fastfood of pizza, maar groene asperges op krokant notenbrood, zalm met spinaziecrème, pickles kabeljauw, lokale kazen en huisgemaakt ijs op basis van vruchten. “Geen high-end fine dining, maar lokale slow food”, zegt Leif hierover, er in één adem aan toevoegend dat hij de stress van het Michelinster-koken beu was. “Ik wil hier een relaxte keuken brengen, zonder pretentie.”  Maar hij zegt het niet met wrok of negativisme. Integendeel, hij heeft alle lof voor het talent van collega-chef Poul Andrias Ziska. Die serveert alleen eten dat is geoogst, gevangen, gedood of verbouwd is op de eilanden zelf. Bereid, gezouten, gepekeld, gepickled, gedroogd, gemarineerd. Op het bord zee-egel, langoustines, mosselen, zeewier, enz. Dat plaatst Poul Andrias in dezelfde categorie als onder meer ook Magnus Nilsson met Fäviken Magasinet in Jämtland, Zweden. “De zalm is er zo vers dat hij nog niet beseft dat hij dood is”, schreef een culinair recensent er ooit over.

Fotogenieke bestemmingen

Over de recente toeristische boom op de Faeröer-eilanden doen vele verhalen de ronde. Luidens de ene is het een logisch gevolg van het feit dat de gemotiveerde reiziger steeds meer op zoek gaat naar afgelegen, rustige, puur-natuur bestemmingen, genre laatste grens; volgens de andere is Instagram de motor. Eén succesvolle foto op de populaire foto-app kan inderdaad voor een steekvlam zorgen. Instafamous, noemt men het begrip. Even de feiten. Tot een paar jaar geleden was toerisme hier beperkt, nu moet je tijdig reserveren, wil je in het hoogseizoen nog een kamer vinden. Wie even de Instagram-account checkt van Visit Faroe Islands, de nationale toeristische dienst, weet genoeg. Gemiddeld 9000 likes per beeld. En gedreven door die fotopracht (vaak zwaar gepimpt en/of geënsceneerd!) weet nu plots de wereld hoe mooi het hier wel is. En omdat deze eilanden absoluut hun verzadigingspunt nog niet hebben bereikt -wat je van Barcelona of Venetië niet kan zeggen- maakt niemand zich momenteel zorgen. Integendeel. Wie hier alvast een pluim op zijn hoed mag steken, is Belg Michiel Pieters (@michielpieters, +100.000 volgers) die in zijn vrije tijd de wereld afreist op zoek naar indrukwekkende landschappen. Hij was een van de pioniers om via de sociale media aandacht te besteden aan deze archipel. Nog zo’n hip speeltje dat de Faeröer geen windeieren legde, is Google Sheep View. Dat is het grappige idee van Durita Andreassen, die een eigen versie van Google Street View realiseerde door een camera op de rug van een schaap te monteren. Al snel kreeg hij de steun van… Google zelf.  

w1

De oceaan roept

Omdat het liedje lang genoeg geduurd heeft nemen we na vier dagen afscheid van de eilanden onder een druilregen en donkere wolken. De Faeröer doen hun reputatie eer aan. Met de muziek van Eivør Pálsdóttir op de achtergrond krijgt het geheel iets melancholisch. De komende 38 uur zorgt de MS Norröna voor de mentale switch. Slow Travel, terug naar die andere wereld. 

Praktisch :

De Faeröer-eilanden bevinden zich 400 kilometer ten noorden van Schotland en 450 kilometer ten zuiden van IJsland. De afstand tot Denemarken bedraagt zo’n 1000 kilometer. Met een totale oppervlakte van 1400 vierkante kilometer zijn visvangst, schapenteelt, beperkte landbouw en sinds kort toerisme de belangrijkste activiteiten. De totale kustlijn bedraagt 1117 kilometer, het hoogste punt, de Slættaratindur of ‘platte top’, bevindt zich op 880 meter.

Kalenderjaar 2017 noteerde men hier afgerond 100.000 bezoekers, waarvan de helft dagjesmensen per cruiseschip. Een peulschil in verhouding met Schotland, IJsland of de rest van Scandinavië. Maar omdat een aantal cruiserederijen de eilanden momenteel boycotten, zal het globale aantal opnieuw dalen. Het aandeel individuele reizigers pikt wel stevig op.

Deze archipel kent koele zomers en warme winters. Dat klinkt misschien vreemd, maar sneeuw en vriestemperaturen komen hier niet zo vaak voor. De gemiddelde temperatuur tijdens de wintermaanden bedraagt drie graden en blijft in de zomermaanden laag, zegge en schrijve twaalf graden. Wind is er quasi altijd en tempert de gevoelstemperatuur. Statistieken spreken van 244 regendagen per jaar en amper 1000 zonne-uren. Algemeen kunnen we stellen dat deze eilanden een ruig klimaat kennen.

In Tórshavn is het nieuwe Hotel Havgrim een absolute aanrader. Ontbijten doe je met zicht op zee, de kamers zijn gezellig en modern. Het stadscentrum bevindt zich op tien minuten wandelen.

No Comments

    Leave a Reply