Menu
Reisreportages

Primitieve schoonheid in Laos

Tientallen boeddhistische tempels te midden van oude Frans-koloniale huizen. Luang Prabang, aan de samenvloeiing van de Mekong en de Nam Kane, is dé bezienswaardigheid van Laos, het oude Azië door de Unesco beschermd.

Een knappe vrouw van middelbare leeftijd slentert door naamloze, nauwe stegen. Op de veranda van een koloniaal huis, in de schaduw van enkele tropische bomen, drinkt ze mangosap. Een ventilator op hoge voet levert de nodige verkoeling. Het zou een scène uit een film kunnen zijn: een Française die terugkeert naar Indochina, op zoek naar haar verleden. In grote delen van Zuidoost-Azië is dit decor niet meer te vinden. Door de Vietnamoorlog, de talrijke burgeroorlogen maar vooral de oprukkende verwestersing met hoogbouw, spiegelglas en fastfood. Iedere stad wordt eenheidsworst, traditie is synoniem voor afbraak. Behalve in Luang Prabang. Groene heuvels en met tropisch woud bedekte bergen vormen de natuurlijke omgeving van de op één na grootste stad van Laos, maar qua schoonheid gaat zij met de eerste prijs lopen. Eerst en vooral is er de ligging: op een smalle landstrook aan de samenvloeiing van de Mekong en de Nam Kane, twee stromen met het voor deze regio typische modderkleurige water. Bovendien heerst er een aangenaam klimaat; op driehonderd meter hoogte in de jungle is de hitte draaglijk. Maar het is vooral de tijdloze charme die aanslaat.

Eén koning en een miljoen olifanten

De oorspronkelijke naam van Luang Prabang is Jwa. Java dus, en daarmee wordt een ‘ver-indischt’ gebied bedoeld, of een regio omgeven door jungle. Pas in 1491 kreeg de stad haar definitieve naam, ter gelegenheid van de intocht van het grote Boeddhabeeld van fijn goud dat in 1489 door een Cambodjaanse missie was meegebracht. Luang betekent ‘groot’, Prabang ‘heilig beeld van goud’. Tussen haar stichting en uiteindelijke naamgeving ging de stad ook nog een tijdje door het leven als Xieng Thong, de ‘Koninklijke Stad’.

Tot 1563 was Luang Prabang de hoofdstad van het koninkrijk Laos. Dat jaar besliste de vorst echter omwille van de talrijke invallen vanuit Birma zijn hofhouding naar Vientiane te verhuizen. Toen aan het eind van de zeventiende eeuw het rijk in drie stukken uiteenviel, werd Luang Prabang weer de koninklijke hoofdstad. Maar vandaag de dag is Vientiane opnieuw de hoofdstad.

Collateral damage

1975 was een verschrikkelijk jaar voor Zuidoost-Azië. Pol Pot en zijn bloedige Rode Khmer zongen de hoogste noot in Cambodja, met The Killing Fields als verschrikkelijk gevolg. De Amerikanen trokken zich halsoverkop en chaotisch terug uit Vietnam en in Laos verdreven de communisten de romantiek van het koningshuis. Na een revolutie en machtsovername werd de vorst gedwongen af te treden, en werd er nooit meer iets van hem of zijn familie gehoord. Daarna was Luang Prabang lange tijd verdacht, want koningsgezind. Het ooit zo liefelijke Franse Shangri-La werd plots een terreurstaat. Anno 2020 is Laos een socialistische (‘democratische’) éénpartijrepubliek. Het land omarmt het Marxisme-Leninisme en wordt geregeerd door de Laotiaanse Revolutionaire Volkspartij. Het partijleiderschap wordt gedomineerd door personen met een militaire achtergrond. De Socialistische Republiek Vietnam, de Communistische Partij van Vietnam en het Vietnamees Volksleger hebben tot op heden een grote invloed in Laos.

Kwetsbaarheid beschermen

Sinds december 1995 geniet Luang Prabang officieel de bescherming van de Unesco, dat de stad als erfgoed van de mensheid heeft gecatalogeerd. Die bepaling omvat niet alleen het historische centrum, maar ook de oevers van beide rivieren en de omliggende heuvels. Om dit ambitieuze project te ondersteunen, moesten onder meer de Franse regering en de Europese Unie te hulp schieten, want Laos is straatarm. “Dertig jaar geleden hadden ze hier geen stromend water, amper elektriciteit en slechts een beperkt aantal geasfalteerde wegen”, zegt Constantin, een ondernemende Franse hotelmanager die, na omzwervingen door de regio in Luang Prabang z’n hart verloor – hij huwde er een lokale schone – en er nu het Burasari Heritage runt. “Het is het verhaal van de kip en het ei: wie was er eerst, Unesco of de rugzaktoeristen? Wat mij betreft, is alles begonnen in 2002, zeven jaar na het Unesco-statuut, toen Bangkok Airways een rechtstreekse luchtverbinding opende. Plots was Luang Prabang bereikbaar. Sindsdien is het toerisme hier explosief toegenomen. De vraag is bij momenten groter dan het aanbod. Een dilemma dus, want voor de lokale bevolking is het toerisme dé bron van inkomsten. Anderzijds: toerisme geeft, maar toerisme neemt ook. Kunnen we de authenticiteit bewaren? Hoelang nog zal men de prijzen eerlijk houden? Oké, ze bakken hier nog wel op iedere hoek van de straat rijstcrackers, maar ik hoop dat er niet te veel (Chinese) internetcafés opduiken… We hebben één voordeel: Luang Prabang is door haar locatie op natuurlijke wijze gelimiteerd qua potentiële groei.” 

Volmaakt gelukkig met weinig

Ik begin m’n tweede dag in de ochtendkoelte bij zonsopgang op het houten terras van het gegeerde Burasari Heritage-hotel. Kwaliteitskoffie en croissants escorteren het uitzicht op de langzaam ontwakende Kingkitsarath Road. Deze villa in onvervalste Franse stijl werd met veel smaak en gevoel voor authenticiteit tot hotel omgeturnd. Sindsdien geniet het hoekpand een uitstekende reputatie. Het restaurant is lekker, de kamers groot en bulken van de charme, het terras aan de rivier waar steevast het ontbijt geserveerd wordt, top. En de obers snellen rond als Mexicaanse tekenfilmmuizen. “Yes, Sir. Thank you, Sir. You’re very welcome, Sir.” Ik overdenk de stellingen van onze Fransman. Hij mag dan al jaren in de hotellerie zitten, het is een bijzonder nuchtere man die de dingen vrij snel kan assimileren. Tenslotte, als reiziger is je verhaal je pasmunt. Maar als ik Sakkaline Road zo bekijk, zeg maar de Fifth Avenue van Luang Prabang, dan zijn ze hier nog ver af van de mayonaiseboulevard van Blankenberge. Hier wordt het leven nog bepaald door de maancyclus, de rivier, de seizoenen en de gewassen. Officieel belijdt zowat 65 procent van de zes miljoen Laotianen het boeddhisme. Oranje is dan ook dé kleur in het straatbeeld. En achter de hoek stroomt parallel met de stadskern de 4500 kilometer lange Mekong, bijgenaamd de moeder van alle stromen. De Mekong doorkruist zes landen, waaronder Laos. Daarrond stereotiepe landschappen met eindeloze beboste heuvels, akkertjes en moestuintjes, en long tail-boten die zich haasten in zowat elke mogelijke richting. Luang Prabang is een plek die in reisgidsen omschreven wordt als ‘heart of lightness’, een woordspeling op Joseph Conrads boek Heart of Darkness.

Bergen bladgoud, ontelbare Boeddhabeeldjes

Gisteren bezocht ik reeds het museum van het oude Koninklijk Paleis, dat niet meer wordt bewoond sinds de Pathet Lao de macht greep. Anno vandaag is het een typisch Aziatisch mottenballenmuseum met vergeeld protocol en prullaria. Opgepoetste herinneringen. Interessanter is de ruimte met de gouden boeddha, rechts naast de hoofdingang, en officieel de beschermer van het land. Het beeld weegt vijftig kilogram en is 83 centimeter hoog. Boze tongen beweren dat het een kopie is, het echte zou ergens in Vientiane worden bewaard. Vandaag wil ik langs een aantal tempels slenteren. Wat Mai bijvoorbeeld, een van de 32 overgebleven heiligdommen van de in totaal meer dan 60 tempels die Luang Prabang ooit sierden. De sfeer is apart, de rust van het tempelleven is ons, gejaagde Europeanen, vreemd. De bouwwerken zijn monumenten van het verleden, ontzagwekkende relieken, maar zo levend door de permanente aanwezigheid van de monniken. Een levende illustratie van de belangrijke rol die spiritualiteit speelt in Luang Prabang en in Laos in het algemeen.

Zwetend de heuvel op

Zowat 328 traptreden naar de top van Phou Si, de heilige heuvel die Luang Prabang domineert, dat is de laatnamiddagopdracht. Maar wie een overzicht van de stad wil, heeft geen keuze, ook al kost dat tienduizend kip en liters zweet. Goede moed! Boven staat een tempel en een twintig meter hoge stoepa op een trappenpiramide met drie niveaus. Maar het is vooral het uitzicht dat indruk maakt. Als rond zes uur de zon rood kleurt, zie je in tegenlicht steeds scherper de ontelbare rookpluimen afkomstig van de kookfornuizen.

’s Avonds laat ik me per tuk-tuk droppen in restaurant l’Eléphant – met carte française –  tegenover de Wat Nong Sikhounmuang-tempel. Magret de canard rôti au ‘mak toum’ et au Grand Marnier en een glas Australische syrah, luidt de bestelling. Alles geserveerd op het terras, met naast me de Mekong en boven me, geflankeerd door een batterij plafondventilatoren, een volle maan. Ik voel me alweer in het Indochine van de jaren vijftig, al valt er in het restaurant geen Catherine Deneuve te bespeuren. Luang Prabang is een van de weinige plaatsen in de wereld waar de sfeer zelf de bestemming is. Gewoon in Luang Prabang zijn, een plaats die met zijn smalle straatjes erg dorps aandoet en waar je alles kunt bewandelen, is het eigenlijke doel van de reis.

Een zwijgende offerande

Waarom zou een mens om vijf uur opstaan? Wel: om tegen klokslag zes uur, in de ochtendkilte en typische junglemist, de bedelronde van de monniken te aanschouwen. Al is bedelen een fout woord. Halverwege de jaren zeventig werd bedelen namelijk door het regime verboden. De monniken moesten maar werken, zoals iedereen. Maar de religieuze traditie bleek sterker dan de kuren van de politiek. Men bedelde niet langer, men kreeg de dingen spontaan aangeboden. Ik sta te wachten op de hoek van Kingkitsarath Street. Het is nog donker en koud en de open riolen stinken uren in de wind. En dan, zonder het minste lawaai, zie ik een indrukwekkende stoet in de verte opdoemen. Meer dan tweehonderd monniken lopen blootvoets, in ganzenrij, de oudsten voorop. Een oranje wemeling van stilte en bescheidenheid doorkruist de hoofdstraat. Zwijgend nemen ze het deksel van hun aalmoezenkommen. Bollen rijst wisselen van eigenaar. Twee ongemanierde Chinezen die de nobele traditie verwarren met een Hollywood-stoet en iets te direct de tocht beflitsen -zelfs pogen een selfie te maken- krijgen afkeurende blikken toegeworpen. Een kwartier later is de zwijgende offerande voorbij, alsof ze nooit plaatsgevonden heeft, ook al gebeurt ze elke ochtend. Een eerste streep oranje zonlicht reflecteert in de plassen, restanten van een nachtelijk onweer. Een taxibrommerchauffeur steekt een sigaret op, en verkoopt ondertussen een straathond een trap. Luang Prabang s’éveille.

Mercedes the best

Hét spektakelstuk van de reis heb ik gereserveerd voor de laatste dag. Vandaag neemt de verlegen Bou me mee met de gitzwarte Mercedes 280S van het hotel. En wanneer de vierwieler te moe wordt -bouwjaar 1957 tenslotte-  zullen we na de lunch wisselen met de 250 SE. “De derde keer lukt het altijd”, zegt Bou. En inderdaad, na een paar keer krampachtig proberen, spuwt de Benz bij de derde poging een gitzwarte wolk en zijn we vertrokken. Bestemming van de dag is een stukje van de oude opiumroute. Het begrip slow travel is daarbij een understatement. Niet alleen is de achterbank van de Duitse trots tot op de vering versleten, ook de weg is er niet veel beter aan toe. Putten als bomkraters maken dat onze tocht meer weg heeft van een hindernissenparcours dan van een ritje door de jungle. Eindstation is Elephant Village. Laos noemde zich ooit het land van één miljoen olifanten. Niemand heeft ze ooit geteld, het was dan ook al bedacht door Koning Fa Ngum, die leefde rond 1350. Hij had deze uitspraak verzonnen omdat de historische hoofdstad van het koninkrijk Luang Prabang omgeven was door olifanten die daar in groten getale leefden. Maar het is wel zeker dat er anno vandaag nog maar weinig resten. En van wat er overblijft (cijfers lopen van 700 tot 2000), is zowat de helft in dwangarbeid als transportmiddel voor bosontginning. Drastische maatregelen drongen zich op. Reeds in 2001 richtte de lokale ondernemer Phan dit reservaat op. Negentien jaar later huisvest het negen olifanten, die voorheen allemaal in de bosbouw aan de slag waren. De oudste is 53, de jongste zeven. Vorig jaar scherpte hij de diervriendelijke filosofie nog wat aan. “We zijn volledig gestopt met olifantrijden”, vertelt Phan. “Je mag ze voeden, je mag ze wassen, je mag er mee gaan wandelen en je mag ze een bad geven. Maar daar stopt het. De wereld verandert, en je laten rijden op de rug van een olifant behoort wat mij betreft tot het verleden. Olifanten zijn niet langer een kermisattractie.” Dat de overheid weinig of niets doet, vindt Phan een spijtige zaak. Maar met de tien dollar toegangsgeld (al spreekt hij liever over een bijdrage door de bezoekers) kan hij het redden, en volhardt zo in zijn opzet.

Terwijl ik ’s middags een ijskoude Beerlao-pils en spring rolls nuttig en de Mercedes een halve bus olie, stippelt Bou de rest van de rit uit. Ik druk hem op het hart dat op tijd arriveren aan de steiger van de Mekong een must is. De 30 meter lange long tail-boot behoort tot het beste wat er hier op de Mekong rondvaart. Gezeten in wit lederen zetels genieten acht tot tien gasten van de romantische zonsondergang op de rivier, ondertussen nippend van een glas bubbels. “In tegenstelling tot de zwaar versierde Thaise tempels vertonen de Laotiaanse eenvoudige, sobere lijnen die daarom niet minder verfijnd en elegant zijn”, legt kapitein Sak uit, terwijl we in een gouden licht langs de oevers van de stad varen. Luang Prabang komt de afspraak na: dit is het pure, oude Azië uit de films van weleer.

De (nieuwe) patstelling van het Unesco Werelderfgoed

Om ervoor te zorgen dat ons erfgoed niet verloren gaat, kwam Unesco in 1972 op de proppen met de Conventie betreffende de Bescherming van het Cultureel en Natuurlijk Werelderfgoed. Ondertussen bestaat de Unesco Werelderfgoedlijst uit meer dan 1100 cultuur- en natuurerfgoederen, verspreid over 167 landen. Onder werelderfgoed wordt cultureel en natuurlijk erfgoed verstaan dat behouden dient te worden voor de mensheid vanwege zijn unieke én universele waarde. Het gaat hier om monumenten, gebouwencomplexen en landschappen. Een plek waar een werelderfgoed staat, wordt door Unesco ook wel aangeduid als een ‘site’. Deze sites zijn vooral gelegen in Europa en Amerika, en in mindere mate in de overige delen van de wereld. Dat komt niet per se omdat daar minder werelderfgoed zou zijn, maar omdat in veel landen die pas midden de 20ste eeuw zijn ontstaan niet altijd voldoende expertise aanwezig is om het erfgoed in kaart te brengen en voor te dragen als werelderfgoed. In de landen van het zuiden wordt speciale aandacht gevraagd voor immaterieel erfgoed.

Het Werelderfgoedprogramma is zo succesvol gebleken dat voor de organisatie en planning ervan een apart hoofdkantoor in het leven is geroepen, het Werelderfgoedcentrum (WHC). Dit Centrum is ondergebracht bij het Unesco-hoofdkantoor in Parijs.

Pakweg 50 jaar na haar oprichting krijgt de Werelderfgoedlijst ook kritiek. Beschermen betekent namelijk ook aandacht vragen en bijgevolg georganiseerd toerisme creëren. Het resultaat is dikwijls dat bepaalde sites ondertussen doodgeknuffeld worden.

Praktisch:

Laos is met slechts 7,1 miljoen inwoners een van de dunstbevolkte landen van Azië. Een tweede kenmerk van Laos is dat het geen toegang tot de zee heeft. Met een oppervlakte van 236.800 vierkante kilometer strekt het land zich van noord naar zuid uit over meer dan duizend kilometer en grenst het aan China, Myanmar, Thailand, Cambodja en Vietnam. Zowat tachtig procent van Laos bestaat uit tropische hoogvlakten en bergen. De Mekong doorkruist het land over een lengte van 1800 kilometer en is het hele jaar door bevaarbaar. Luang Prabang situeert zich in het noordwesten van het land.

Beste reistijd

Het droge seizoen, van november tot maart, is dé reisperiode bij uitstek. Dan zijn de temperaturen draaglijk, is de vochtigheid beperkt en regent het minder. De rest van het jaar leeft Laos op het ritme van de moessons, met natte zomermaanden.

Documenten

Paspoort, en je moet bij aankomst een visum kopen. Kostprijs: 35 dollar. Zorg dat je een pasfoto meeneemt om op het aanvraagformulier te nieten. Laos is een veilig land, zolang je afblijft van de opium, die hier nog volop geteeld wordt.

Laos is naar onze normen goedkoop (onder meer door de zwakte van de kip, de nationale munt) en voordeliger dan buur Thailand. Backpackers noemen Laos zelfs het goedkoopste land van Zuidoost-Azië.

No Comments

    Leave a Reply