In het Afrikaanse safarilandschap is Zimbabwe de nieuwste hype. Na zeer moeilijke jaren onder de omstreden president Robert Mugabe zet het land zich nu, volop gesteund door buitenlandse investeerders die nieuwe lodges bouwen, opnieuw op de kaart. Een parel openbaart zich.
“Eindelijk, we werden echt ongerust!” De vriendelijke jongen in mosgroen uniform inclusief militair gepoetste lederen boots, trekt met een air van ‘oef’ de wenkbrauwen op en belt meteen de lodge. “Ik heb ze”, horen we hem fezelen. Wat later, gezeten op de achterbank van een Land Cruiser-terreinwagen, krijgen we het relaas. Afrikaanse bureaucratie (lees: waarom het eenvoudig maken als het ook ingewikkeld en met een massa papier kan) zorgde ervoor dat niemand nog wist met welke vlucht we zouden arriveren. Dus werd postgevat bij elke aankomst vandaag. Pas op het middaguur, de vijfde arrival van de dag, werd gereageerd op het naambordje. Maar ach, we zijn in Afrika, waar tijd niet duur is en niemand zich echt druk maakt, laat staan boos. “Ha mi amukela” –‘welkom’ in het Shangaan-dialect- roept de crew in koor wanneer we het niet-ommuurde Mpala Jena-kamp binnenrijden. Dit nieuwe adresje van de boetiekketen Great Plains Conservation telt slechts vier XL-tenten, die allen uitkijken op de machtige Zambezi River. En ook al zijn het letterlijk tenten, dit is allesbehalve een camping. Want met houten Marokkaanse en Indische deuren verwerkt in het canvas en een privé-zwembad voor de deur, wringt deze super-de-luxe keten zich met dit concept in de top van wat Zimbabwe vandaag op het gebied van unieke safari-accommodatie te bieden heeft. Gastvrouw Dasnee serveert een late lunch met geroosterde kipfilet, groententaart en kaas. Daar hoort, uiteraard, een fijn glas witte wijn bij, chenin blanc uit de Kaap. “Straks neemt ranger Charlton jullie mee op game drive”, zegt ze, terwijl we leren dat de ganse lodge draait op zonne-energie, opgeslagen in Tesla-batterijen. “Een primeur voor Zimbabwe”, legt Dasnee uit. “Omwille van de politieke onrust werd er hier jarenlang niet geïnvesteerd. Nu er nieuwe en vooral beloftevolle tijden aanbreken, heeft deze keten beslist hier in het Zambezi nationaal park te investeren. En uiteraard doe je dat dan met de nieuwste technieken, zoals zonne-energie en waterrecuperatie.” ’s Avonds besluiten we de verluchtingsgaten van het canvas wagenwijd open te laten om zo de zonsopgang niet te missen. En om te kunnen luisteren naar de brullende nijlpaarden.
Zimbabwe zoekt nieuwe toeristische opening
“Het kan alle kanten uit, en de mislukte introductie van een eigen munt in 2018 was zeker geen opsteker, laat staan iets om fier op te zijn. Maar we hopen allen uit de grond van ons hart dat Zimbabwe uit het dal klimt en zich langzaam maar zeker op de toerismewereldkaart zet. Opnieuw, want voor het tijdperk-Mugabe was Zimbabwe toeristisch wél aantrekkelijk, zelfs exclusief.” Aan het woord is Belg Timo De Nijs, managing director van de kleinschalige à-la-carte touroperator Atelier Africa, die poolshoogte komt nemen van hoe het land zich ontwikkelt en vooral wat de nieuwe lodges en safarikampen te bieden hebben. We zitten op het terras van het roemrijke Victoria Falls Hotel, Zimbabwe’s sjiekste en oudste klassieke luxehotel, in 1904 gebouwd door de Britten en één van The Leading Hotels of the World. Het kijkt uit op de Victoria Falls, de breedste watervallen van Afrika. Het decor is idyllisch. Voor ons vormt een watergordijn van 1708 meter breed en 100 meter hoog met een maximale valhoogte van 128 meter een muur van natuurgeweld. Per minuut valt er 500 miljoen liter water over de rotswand. Deze waterlijn vormt een deel van de natuurlijke grens tussen Zambia en Zimbabwe. Achter ons bewegen twee obers in uniform. Ze serveren koffie in porseleinen kopjes. Het personeel lijkt zo weggelopen uit de Britse tv-serie Upstairs, Downstairs. “De voorbije jaren overwogen vele touroperators en investeerders de handdoek in de ring te gooien”, vertelt Timo. “Maar de verkiezingen kwamen net op tijd: dankzij de nieuwe regering en de exit van Mugabe besloten ze om het nog een tijdje te proberen. En ja, het tij keerde meteen.” We keuvelen en genieten van het moment. Het voelt alsof David Livingstone -de Schotse zendeling en een van de bekendste ontdekkingsreizigers van zuidelijk Afrika, in 1855 ontdekker van de watervallen- meekijkt over onze schouders. “Geen enkel ander uitzicht in Engeland kan de schoonheid hiervan overtreffen” en “zulke lieflijke beelden moeten de engelen met bewondering bekeken hebben tijdens hun vluchten,” schreef hij later. “Zimbabwe was de voorbije 25 jaar nooit zo interessant als nu”, zegt Timo. “Het land wordt met rasse schreden herontdekt. En niet alleen Victoria Falls, een soort eiland in Zimbabwe. Dat is het altijd goed blijven doen, uiteraard dankzij de watervallen. Maar er is hernieuwde interesse van echte reizigers om dieper het land in te gaan, naar Hwange nationaal park, naar de Lake Kariba-regio, naar Mana Pools nationaal park en naar Matobo. Voorheen was dat een beperkte markt, waar bijna uitsluitend Britten naartoe trokken. Zeker geen Amerikanen, die keken naar de falls en vlogen terug. Maar nu krijgen we regelmatig aanvragen voor de rest van Zimbabwe. Als safariland is het minder bekend, maar omdat het minder is platgelopen, huisvest het ongelooflijke parels… En heel veel dieren. Gesteund door grote ketens zoals Great Plains Conservation, Wilderness Safaris, African Bush Camps en ‘ongekroonde koning’ Singita, werkt Zimbabwe zich terug in het aanbod en de brochures. Wat Namibië zo’n tien jaar geleden realiseerde (lees: van amper iets naar al een jaar op voorhand ronduit uitverkocht) is hier nu ook gaande. Voorzichtig, maar zeer beloftevol.”
The Rise of a giant
Na het obligate bezoek aan de wandelterrassen voor en naast de watervallen, zakken we diep weg op de achterbank van de Toyota. Aan het stuur zit Claude en hij schat de rit naar Hwange nationaal park op twee uur. “Daar neemt de lodge het van mij over”, verduidelijkt hij. Tijd zat dus om nog even verder door te bomen op de actuele uitdagingen van Zimbabwe. “De herfst van 2018 zat het anders niet mee”, legt Timo uit. “De introductie van de Zimbabwaanse bond, gekoppeld aan de Amerikaanse dollar, was mislukt, zodat in halve paniek teruggegrepen werd naar de US dollar. Het onmiddellijke resultaat: lege supermarkten door hamsteren en een acuut tekort aan benzine met urenlange wachtrijen aan de pomp tot gevolg. Dat voedde dan weer een zwarte markt-activiteit. Deze situatie maakt Zimbabwe een duurdere bestemming, vooral omwille van de relatie tot de dollar. Vele buurlanden zijn gerelateerd aan de rand, de Zuid-Afrikaanse munt. En omdat die reeds jaren spotgoedkoop staat, doen die landen het ook toeristisch goed.” Toch gelooft Timo dat Zimbabwe (door locals steevast afgekort tot ‘Zim’) zich op korte tot middellange termijn deftig zal herpakken en een definitief plaatsje zal veroveren in het toeristisch landschap. “Vele reizigers die Kenia, Tanzania, Zuid-Afrika en Botswana gezien hebben, zoeken nieuwe landen op. Zambia is er daar een van, net als Zimbabwe, Mozambique en Rwanda. Allemaal bestemmingen aan de vooravond van een herlancering.” Of zoals hij het zo mooi samenvat: “Wij kijken nu toe hoe een zwaargewicht na een pauze terug in de ring stapt.”
Niet op tien olifanten gekeken
Somalisa Acacia Camp -geëxploiteerd door de kleinschalige keten African Bush Camps- is zo’n adres waar zelfs de meest verwende reiziger even moet van slikken. De inplanting, de structuur en decoratie van de tenten, alles is zo juist. Completely overwhelming! Toen chauffeur Clement het van Claude overnam, en we overstappen van een gesloten terreinwagen in een open safarivoertuig, werden we gewaarschuwd: de rit zal drie uur duren, maar het is de tocht dubbel en dik waard, ook al zullen jullie onderweg regelmatig door mekaar geschud worden want de wegen zijn ruraal. Maar ook daar heeft Clement een grapje over. “Dat is jullie gratis bushmassage…” Somalisa is bekend voor haar olifanten. Dat heeft alles te maken met de immense drinkbakken die voor de lodge gebouwd werden. De dieren weten dat en zakken meermaals per dag af voor een frisse dronk. ’s Avonds genieten we van de barbecue in de boma (een kraal: een ommuurde plek waar gegeten wordt) en gaan we vroeg onder de wol. Want morgen wordt de koffie om vijf uur geserveerd: niet te missen, want de zonsopgang is het drukste moment van de dag om de massa’s drinkende olifanten gade te slaan.
Daar zijn ze. Meer dan dertig. Onverstoorbaar komen ze voor onze voeten drinken, hun mat zwart vel oplichtend in het eerste zonlicht van de dag. In de late namiddag wordt het tafereel minder idyllisch. Aan de rand van een natuurlijke poel ligt het kadaver van een olifant. “Een natuurlijke dood, leeftijd”, vermoedt gids Clement. Leeuwen doen zich te goed aan het feestmaal terwijl de eerste gieren geland zijn en hun beurt afwachten. Eten in de jungle gebeurt met een pikorde, zoveel is duidelijk. Het bloederig tafereel illustreert perfect dat safari’s zowel betoverend mooi als meedogenloos hard kunnen zijn. Na twee dagen van fantastische game drives en genieten van de atypische lodge, vliegen we verder. Next stop is Bumi Hills, een compleet andere ervaring merken we zodra de Cessna Grand Caravan de landing inzet naast het Karibameer. Lake Kariba, in het noorden van Zimbabwe, is een van de grootste door de mens geschapen meren ter wereld, een kunstmatig stuwmeer zo’n 385 kilometer stroomafwaarts van de Victoria-watervallen. Het heeft een lengte van 290 kilometer en breedt uit tot 32 kilometer. De totale oppervlakte bedraagt zesduizend vierkante kilometer. Vanuit de hogeropgelegen Bumi Hills Lodge, opgetrokken uit stalen containers die met canvas overtrokken werden, zien we uit op het water en de talrijke kleine eilandjes. Laatnamiddag neemt ranger Maxwell ons mee op cruise. “Ooit was Lake Kariba, een project uit de jaren vijftig, het St. Tropez van Zimbabwe”, legt hij uit. “Toen bepaalden luxe motorboten het uitzicht over Lake Kariba. Maar de politieke toestand boog de situatie om, het toerisme verdween. Nu is het meer van de krokodillen en de nijlpaarden. Nergens ter wereld leven zoveel krokodillen als in Lake Kariba. Voor iedere meter van de kustlijn zit er wel een krokodil in het stuwmeer.” De prachtige baaien en talrijke dode bomen die uit het water steken, vormen een uniek decor, zeker wanneer de zon rood begint te kleuren en Maxwell de gin tonics aanmaakt. ’s Avonds proberen we de weinige tijd optimaal te verdelen. Eerst even zwemmen in het panoramische zwembad, daarna genieten van het diner op het terras met frontaal uitzicht op het meer. Want morgen vliegen we alweer verder. Stipt zeven uur in de ochtend stijgen we op richting Mana Pools nationaal park.
Afrika op zijn puurst
We landen op Manga Mana West airstrip in een decor dat niet in het minst doet denken aan waar we een uurtje geleden vertrokken. “Een van dé argumenten om in Zimbabwe op rondreis te gaan”, zegt Timo terwijl hij de kitbag uit het schroefvliegtuigje laadt. “Dit land is zo verscheiden, wisselt zo van vegetatie, dat je je elke dag in een ander Afrikaans land voelt.” Ruckomechi Camp behoort tot de Zuid-Afrikaanse groep van Wilderness Safaris. Gastvrouw Joan verwelkomt ons met groene ijsthee en gekoelde handdoekjes om het meeste stof van ons gezicht te halen. Een stevige wind heeft het park immers herschapen in een zandstorm. Na het ontbijt krijgen we gids Edelbert en sporenzoeker Lucky (what’s in a name…) toegewezen, het duo dat ons de komende 48 uur zal bijstaan in alle game drives en boottochten. Mana Pools, in het hoge noorden van Zimbabwe, is een gedeelte van de benedenstroom van de Zambezi-rivier en vormt ook hier een deel natuurlijke grens met Zambia. Na elk regenseizoen verandert het alluviaal gebied in grote meren. Wanneer die langzaam opdrogen en kleiner worden, trekt het park veel grote dieren aan, waaronder olifanten, buffels, luipaarden en jachtluipaarden die op zoek zijn naar water. Daardoor is het één van de beste plekken in Afrika om groot wild te bekijken. Het woord ‘mana’ betekent ‘vier’ in de Shona-taal. Dit refereert aan de vier grote permanente meren in dit gedeelte van de Zambezi. In 1984 is Mana Pools, samen met de safarigebieden Sapi en Chewore, opgenomen in Unesco’s Werelderfgoedlijst. Het kamp werkt dan ook nadrukkelijk met de rivier. Gaan we ’s morgens op game drive per terreinwagen (de Kalahari Ferrari, zegt men hier), trekken we ’s namiddags er steevast per kano of pontonboot op uit. “Er zijn maar weinig plekken in Afrika waar je zulke maritieme safari’s kan beleven”, merkt Timo op. “Enkel de Okavangodelta in Botswana biedt een gelijkaardige sfeer.”
Te land, ter water en in de asfaltputten
Harare Airport ontvangt ons alsof er net een kernoorlog is uitgebroken: geen levende ziel te bespeuren. Vanochtend zijn we vanuit Ruckomechi Camp per turboprop naar de hoofdstad gevlogen waar we nu, onder begeleiding van de pilote, naar de uitgang wandelen. Zelden een luchthaven van een hoofdstad gezien die zo verlaten is. Voor de baliebediende van het autoverhuurbedrijf moet het een hoogdag zijn: een klant! Reizigers die een wagen huren in Harare, laat staan Europeanen, dat zijn unieke momenten. Hij neemt dan ook alle tijd voor de gigantische administratie en begeleidt ons persoonlijk naar de parking. “Sorry voor het stof”, zegt de man met de stropdas. “Hij is vanochtend gewassen, maar de wind jaagt veel zand op.” We nemen plaats in een eclectisch blauwe Japanse SUV en rijden over brede lanen met weinig verkeer naar de Armadale Lodge, een juweeltje van een guesthouse uit 1904 in een buitenwijk van de stad. Drie generaties lang al is het in handen van dezelfde familie. ’s Avonds kookt chef Michael ons een voortreffelijk stukje kip met kokos en maken we een fles Zuid-Afrikaanse pinotage soldaat. Als dessert nog wat wijze raad: vertrek beestig vroeg, net bij zonsopgang. Harare is druk, later op de dag kost het jullie gegarandeerd twee uur om de stad uit te geraken.
En daar zitten we dan de volgende ochtend, klaar voor 480 kilometer Afrikaans binnenland. Onze kleine Japanner hotst en klotst door de buitenwijk van Harare. Al snel leren we dat op dit uur rode verkeerslichten als louter indicatief worden beschouwd, de helft van de minibusjes (die hier als geprivatiseerd openbaar vervoer opereren), negeren ze sowieso. We gaan dwars door Harare en worden geconfronteerd met het echte zwarte Afrika. Dat betekent zwerfvuil, putten als kraters in het wegdek, voetgangers die de rijweg als voetpad nemen en een massa volk dat hengelt naar een lift. Dat Afrika menig reiziger fascineert en onder de huid kruipt, is een open deur intrappen. Maar het is natuurlijk niet altijd en overal rozengeur en maneschijn. Het continent heeft ook zijn schaduwkantjes, zijn armoede en verval. Downtown Harare is zo’n plek, besluiten we. We zijn dan ook niet ongelukkig dat we een uur later door weidse groene heuvels bollen, weg van de chaos. Plots duikt een tolhuisje op. “Twee dollar”, doet de man teken, het betaalbewijsje reeds klaar in de hand. Het lijkt wel ons ticket naar de rust, een kabbelend baantje door het platteland van Zimbabwe, waar koeien los lopen en kinderen nog op straat voetballen. Dorpen zijn hier nog dorpen, huizen zijn hutten, winkel een golfplaten hok opgefleurd door reclameborden van ’s werelds meest gedronken frisdrank. Een onverwacht roadblock doet de wenkbrauwen fronsen. In Afrika kan dat alle kanten uit. Militairen en politie organiseren ze wat te graag, zo’n wegversperringen. Vooral omdat de bedoelingen niet altijd duidelijk zijn, zijn we geen fans. ‘Police checkpoint’, staat op een groot verroest bord naast een leeg olievat. De dienstdoende agent is gekleed in een oude fanfareregenjas die twee maten te groot is en heeft op zijn hoofd een ook al oversized oude militaire kepie. Wapens zijn er gelukkig niet te zien. “Hoe was het onderweg”, vraagt hij wat cryptisch. En dat blijken we gewoon letterlijk te moeten nemen. Uiteraard had hij al lang gezien dat we buitenlanders in een huurwagen zijn, dus weet hij ook dat de voertuigpapieren in orde zijn. Rest alleen een vriendelijk praatje. Dus wil hij onder andere weten of er niet te veel putten in het asfalt zitten. Wanneer hij ons vraagt van welk land we komen, verschijnt een glimlach op zijn doorleefd gezicht. “Football… Eden Hazard… Fantastic… He is magic”, roept hij plots. Als afscheid heeft hij ook nog een boodschap voor ons: “Maak maar veel reclame voor Zimbabwe, Sir. We kunnen elke toerist gebruiken! Have a nice day”, zegt hij terwijl hij met één hand zachtjes op ons dak slaat, het signaal dat we mogen vertrekken. Glimlachend bollen we verder. “Hadden we gevraagd voor een selfie, hij had het zeker gedaan”, zegt Timo. We zullen het nooit weten.
Goed, beter, Singita
Net na het middaguur doen we exact wat het programma ons voorschrijft: ons aanmelden aan de gate van het Malilangwe Wildlife Reserve, onze wagen parkeren naast de personeelsblokken en wachten op de terreinwagen van Singita die ons ophaalt. Dat is Alex, een pur sang-avonturier die na een halve wereldreis hier de liefde en werk vond. Z’n open Land Rover lijkt wel uit de showroom te komen, maar dit is dan ook Singita, misschien wel dé beste safariketen ter wereld. “Welkom in de Ark van Noach”, steekt Alex van wal, terwijl we gezapig koers zetten naar de lodge: “This is one of Africa’s best kept secrets.” Malilangwe in zuidoostelijk Zimbabwe is een privé-park van 40.000 hectares dat gerund wordt door de stichting van een rijke Amerikaan. Om een vaste bron van inkomsten te genereren, gaf hij de superlatieve keten Singita de toelating om een lodge te bouwen. Alleen hun klanten hebben het recht deze concessie te bezoeken. “Die politiek maakt dat ondermeer twee procent van de totale wereldpopulatie van de zwarte neushoorn hier huist”, vertelt Alex. “Net als massa’s giraffen, zebra’s, antilopen, buffalo’s, leeuwen, hyena’s en luipaarden.” En daarmee kennen we ook het grootste probleem van het meer dan 500 vierkante kilometer grote park: stroperij. “We hebben 20 rangers in dienst die 24 uur op 24, zeven dagen op zeven patrouilleren”, legt Alex uit. “Maar onze grootste troef is de innige samenwerking met de locals. Ze betrekken bij het park, ze uitleggen hoeveel natuurlijke rijkdom we hier hebben, is cruciaal. Daar kan geen geweer of helikopter tegenop.”
De Singita Pamushana Lodge is gebouwd bovenop een rots. Het niveau is buiten categorie. Dit is voor wie alles al gezien heeft, of voor wie alleen het beste goed genoeg is. Amper zes suites (zeg maar villa’s) en één grote mansion vormen samen dit bush hotel. Typisch Singita worden we meteen van onze sokken geblazen wanneer men onze suite toewijst; die komt niet alleen met een privé-zwembad maar ook met een riante buitendouche en zonneterras, alles in 100 procent privacy. “Alleen de dieren kunnen jullie zien”, knipoogt gastvrouw Helene. “Maar die zijn daar niet zo in geïnteresseerd.” Hiya amkhela: Van harte welkom! Tezamen met een vaste butler krijgen we ook een ober toegewezen die, zo luidt de mededeling, ons elke maaltijd op een andere locatie zal bedienen. Diezelfde avond blijkt dat naast het zwembad te zijn, maar kaarsen, perfect gekoelde award-winning chenin blanc uit de Hemel & Aarde-vallei in Hermanus en borden gemarineerde zalm en rundsfilet die te mooi zijn om op te eten. Of ze de heren nog plezier doen met een afsluitend glas Tamboerkloof 2012? Rijk zijn is niet gemakkelijk.
Plaats van mirakels
Dat Singita letterlijk ‘plaats van mirakels’ betekent, ondervinden we om half zes in de ochtend, wanneer de gasten langzaam de outpost-koffiebar binnenslenteren voor de eerste cappuccino van de dag. Hier verzamelen rangers, trackers en gasten voor cake en koffie alvorens op tocht te vertrekken. En zoals het een Singita-adres betaamt, komt alles in de bovenste beste kwaliteit op tafel. Een half uur later, warme waterkruik in de rug en deken op de benen, zetten we koers. ’s Middags lunchen we in de luwte van de centrale salon, zen na een verfrissende duik in ons privé-zwembadje, klimmen we terug de terreinwagen in. Het is al donker wanneer we merken dat Alex niet de reguliere weg terug naar de lodge opzoekt, maar ons dropt op onbekend terrein: een gigantische boom opgelicht met honderd olielampen waaronder het diner geserveerd wordt. Jawel, de ganse keukenploeg is outdoors uitgerukt, inclusief koelboxen met onze favoriete wijn. Het afscheid de volgende ochtend valt ons dan ook moeilijk… Want wie wil hier geen week blijven rondhangen? Tatenda en famba zvakanaka: Dank u en tot ziens! Maar de plicht roept. Volgende halte: Great Zimbabwe, Unesco Werelderfgoed en misschien wel dé formele bezienswaardigheid van het land. Daarvoor cruisen we de zuidelijke A9 af. Dat klinkt als een autoweg, maar in de praktijk is het een veredelde veldweg, weliswaar geasfalteerd maar rijkelijk voorzien van loslopend vee en kinderen, alweer een massa putten om u tegen te zeggen – en tolhuisjes. Eigenlijk is dat een duur woord voor twee dames onder een paraplu van een telecomoperator die de weg versperren met een grote tak en je twee dollar vragen. Maar het ontvangstbewijs bevestigt dat het ook nu weer officieel is. Het Great Zimbabwe nationaal monument bereiken we een uur voor sluitingstijd. Aan de parking te zien, zijn we de enige bezoekers. Hoezo? Niemand? Deze ruïnes, volgens een legende ooit de hoofdstad van de Queen of Sheba, zijn anders een unieke nederzetting uit de elfde eeuw. Ooit was deze stad van 800 hectare en 18.000 inwoners de belangrijkste nederzetting van Bantoebeschaving. Reeds in 1986 klasseerde de Unesco dit handelscentrum tot Werelderfgoed. In een verderopgelegen lodge omarmen we de lokale eenvoudige maar gastvrije ontvangst en oversized kamers. We besluiten morgenochtend vroeg te vertrekken voor de laatste stop van de reis: Matobo nationaal park.
Zeg nooit hotel tegen dit huis
Matobo nationaal park is 44.500 hectare groot en werd in 1953 opgericht. In 2003 kwam het op de lijst van Unesco’s Cultureel Werelderfgoed. Het is een ‘Intensive Protection Zone’, waar een grote populatie van witte en zwarte neushoorns met succes gefokt wordt. Het is ook de plaats waar zich het graf van Cecil John Rhodes (stichter van de Britse kolonie Rhodesië, red.) bevindt. Hij is begraven op de top van Malindidzimu ofwel ‘de heuvel van welwillende geesten’. Hij verwees naar deze heuvel omdat je van daar een ‘view of the world’ hebt. Matobo nationaal park ligt in het prachtige Matobo Hills, die gevormd worden door een scala aan koepels, torens en balancerende rotsformaties die door miljoenen jaren van erosie en verwering zijn uitgehouwen uit een massief granieten plateau. Het Monument Valley van Afrika dus. Matobo betekent dan ook ‘kale koppen’ en het gebied heeft een grote spirituele en culturele betekenis voor de lokale bevolking. Een reden te meer voor de eigenaar van African Bush Camps om hier zijn zomerhuis te bouwen, ooit bedoeld als privé-plek om met de familie te onthaasten, sinds kort opengesteld voor reizigers. Khayelitshe heet het pand, en dat betekent ‘ruraal huis waar de familie samenwoont’. Het ligt net buiten het nationaal park en we voelen exact waarvoor dat staat wanneer we na een zoektocht van meer dan een uur -we reden driemaal voorbij de poort vooraleer te beseffen dat we hier moesten zijn- welkom worden geheten door de twee gastvrouwen. Niet alleen is de recuperatiearchitectuur buitengewoon anders, ook de inplanting te midden grote granieten rotsblokken die als zoutkorrels uitgestrooid lijken, verstevigt het wow-effect. Wanneer we het huis betreden, overvalt ons een eclectisch design van Afrikaanse kleuren en materialen. Dit is écht anders. We krijgen een riante kamer onder het dak toegewezen -letterlijk onder de golfplaten, met een ‘Out of Africa’-badkuip voor het hemelbed en een panoramisch terras met ligbedden om nooit meer weg te willen. Ja jongens, beter gaat het niet worden. Ondertussen wordt er beneden voor ons gekookt en vraagt men vriendelijk om zelf een flesje wijn in de kelder te kiezen. Voor zonsondergang vergezellen we ranger Mickey voor een mountainbiketochtje, bij terugkomst brandt het kampvuur en staat de tafel gedekt. “Whenever”, zeggen de girls. “Misschien willen jullie je eerst nog opfrissen? Jullie bad staat klaar.” Wanneer we ’s avonds met een laatste glas rond het vuur kruipen, maken we de balans van de trip. “Zim leeft in hoop en dat voel je”, vat Timo samen. “Ze worden opnieuw wakker, doen er alles voor om ook een deel van de safariwereld -opnieuw- te verzilveren.” ’s Avonds merken we een klein fotolijstje met een roemrijke quote van David Livingstone naast de trap. Het stelt: “God, send me anywhere, only go with me.” Elke reiziger is zeer van harte welkom in Zim. Ook zonder god.
Praktisch
Dit is binnenland Afrika, dus moet je over alle basisinentingen beschikken, net als malariamedicatie.
In Zimbabwe zijn de seizoenen tegengesteld aan de onze. De winter valt in de maanden juni, juli en augustus. De zomer valt in de maanden november tot en met maart. Dit is tevens het natte seizoen. Zimbabwe kan in principe in ieder jaargetijde bezocht worden. De droge, koele wintermaanden zijn zeer goed voor het bekijken van wild. De Victoria Falls zijn net na het natte seizoen, in de maanden april en mei, het spectaculairst. Aan het eind van het droge seizoen, in de maanden oktober tot en met december is er minder spray, waardoor je meer van de omgeving van de watervallen ziet. In april en mei staat alles in bloei.
Voor Zimbabwe heb je een paspoort nodig dat tenminste nog zes maanden geldig is na vertrek. Voor Zimbabwe heb je ook een visum nodig, dat je ter plaatse kunt kopen voor 30 USD. Hiermee mag je het land één keer bezoeken. Wil je tweemaal in en uit -voorbeeld in combinatie met Zambia- opteer dan voor een ‘double entry’ visum, 45 USD.
Wie Zimbabwe met andere Afrikaanse landen buiten Zambia wil combineren, kan efficiënt via de lucht of ter land connecteren met Namibië, Botswana en Zuid-Afrika.
Tijdens ons verblijf waren de ATMs (geldautomaten) buiten gebruik in Zimbabwe. Voorzie dus voldoende cash in USD. Kredietkaarten worden wél breed aanvaard.
No Comments