Omnia Travel bestaat 50 jaar. Op hun vraag fotografeerde Gerrit Op de Beeck een jubileumboek, ‘50’ gedoopt: 50 bestemmingen in 50 zwart-wit foto’s. Auteur Johan Van Rooy schreef het voorwoord.
Gerrit Op de Beeck (°1965) is een ZAK. Een échte. Laat mij er meteen op wijzen dat de hoofdletters hier allerminst een detail zijn. Ze verwijzen naar mijn favoriet soort mens: iemand die nooit kwetst, maar altijd raakt. De attente lezer begrijpt dat ik zinspeel op ZAK, cartoonist Jacques Moeraert. Bekend van zijn treffende tekeningen in de kranten De Tijd en De Morgen. Een beeld uit ZAKs rijke collectie stelt het helemaal scherp: een uitgeblust koppel hangt thuis in de zetel en kijkt naar de verkiezingsuitslagen op televisie. De man roept naar het scherm: ‘Zo hebben WIJ niet gestemd.’ De vrouw beaamt: ‘En dat noemen ze dan democratie.’ Zo’n tekening is én grappig én pijnlijk raak. Je zou kunnen zeggen dat de cartoonist spot met de mensen die hij opvoert, maar eigenlijk verwondert hij zich over het gekke gedoe van alle mensen, hun vastgeroeste gewoontes en hun ondoordachte uitlatingen. Alles wordt altijd geserveerd met een milde, intelligente ironie. Je voelt heel goed dat ZAK geen mensenhater is. Wel integendeel. Wie dagelijks een tekening maakt over zijn medemensen moet ze fataal wel heel graag zien én observeren.
Dat gevoel heb ik ook als ik door dit boek ‘Vijftig’ blader en naar de foto’s van Gerrit kijk. ZAK en Gerrit zijn observatiebroeders die allebei de unieke kunst beheersen om met hun twee voeten vol in de realiteit te staan en tegelijk ook helemaal niet. Als je er even over nadenkt, is het eigenlijk onmogelijk en uitermate complex. Elk ander mens die in deze paradox tracht te leven, raakt gefrustreerd. Of wordt gek.
Gerrit is niet gefrustreerd, laat staan gek. Wel averechts. Dat was al vroeg in zijn carrière te merken aan zijn toch wel bijzondere modus operandi. Gerrit werkte in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw als fotograaf voor De Morgen in een tijd dat journalistiek nog veel conventioneler was. Elke reporter, waaronder ikzelf, moest toen focussen op de vraag ‘hoeveel volk is er?’ Dat was immers het criterium om te bepalen of iets succesvol was en of het een plaats in het nieuws van de volgende dag verdiende.
We kenden elkaar toen al, Gerrit en ik. We hadden dezelfde collega’s, woonden in dezelfde stad. Straffer nog: zijn zoon en mijn dochter zaten in dezelfde klas. En toch holden we elkaar voortdurend voorbij en hebben we pas na 30 jaar echt met elkaar gesproken. Al gauw bleek dat we niet alleen een verleden deelden, maar ook met eenzelfde oog naar de toekomst van onze wereld kijken. Oh ja, in mijn journalistiek werk durfde ik ook wel eens averechts zijn. Ik kreeg soms schouderklopjes van collega’s als ik iets zag dat hen ontging. Maar evengoed plooide ik voor de eindredacteur die mij vermanend toesprak als ik te ver ging in mijn laconieke vertelstijl of wanneer mijn ironische benadering de bovenhand nam. Dan gehoorzaamde ik gedwee en liet ik me meeslepen door de waan van de dag.
Dat deed Gerrit nooit. Hij was veel consequenter in zijn anders-zijn. Hij wachtte altijd en overal op het juiste licht, negeerde waarvoor alle anderen kwamen, pakte zijn moment en klikte. De rest van de pers stond elkaar op een vierkante meter te hinderen om allemaal precies dezelfde foto te nemen. ’s Anderdaags kregen ze een verwijt van hun baas: waarom hebben jullie geen foto zoals den Op de Beeck? Omdat het kunst is, natuurlijk, om de realiteit te vatten zoals Gerrit. Die realiteit krijgt plots een andere dimensie. Een die de massa-kijker verrast en even uit zijn evenwicht haalt. Ook wereldsterren die naar Vlaanderen afzakten, leverden door die tegendraadse kijk typische Op de Beeck-foto’s op. Zoals het beeld van ‘The Voice’ Frank Sinatra die door het raampje van een zware limousine staart. Zijn blik zoekt fans, veel fans. Op de foto van Gerrit staat er geen een. Hoeveel eenzaamheid kan één beeld vatten?
Ja, ik blijf gefascineerd door het hét van Gerrit. Waar komt dat vandaan? Kan je het leren? Is het aangeboren? Zijn moeder fotografeerde alles en iedereen met een box-camera: feesten, het afhalen van de nieuwe wagen, uitstapjes. Allemaal onder het motto ‘Da’s plezant voor later.’ Ook al reikte haar ambitie niet verder, ze heeft er toch maar mooi haar enig kind blijvend door geïnspireerd. Daardoor wist tiener Gerrit al heel vroeg wat hij wou doen en, misschien nog belangrijker, wat hij vooral niet wou doen. Dat laatste was: de beenhouwerij van zijn vader overnemen. In vele gezinnen draait zo’n situatie uit op een Grieks drama à la Oedipus: kiezen voor de liefde van mama en een vadermoord plegen door diens droomscenario niet te schrijven. Toen Gerrit zijn vader vertelde dat hij fotografie ging studeren, verzuchtte die enkel maar: ‘Moet je daar ook al voor studeren?’ Toch sloot vader niet veel later en ging in loondienst werken. Zonder drama.
Zijn ouders hier schofferen is het laatste wat ik wil doen. En ik weet ook dat het biologisch onmogelijk is, maar voor mij is Gerrit de natuurlijke zoon van de Braziliaan Sebastião Salgado, de Fransen Raymond Depardon en Henri Cartier-Bresson en de Vlaming Herman Selleslags. Leg eens, puur omwille van het experiment, een foto van hun DNA naast die van Gerrit? In mijn verbeelding is er maar één mogelijke conclusie: allemaal identiek. Het is echt wel een feest om Gerrit te horen vertellen over die vier fotografen, zijn lichtende voorbeelden, waarin hij zich helemaal herkent. De passie, het engagement om te observeren en het vastleggen van beelden. Het niet kunnen loslaten ook. Het uitermate intensief leven, op het randje van obsessief: het is wat hen allemaal zo sterk typeert. Maar als je Gerrit vraagt welke overeenkomst hij het sterkst koestert, zal hij zonder aarzelen available light vermelden. Wat net als voor zijn grote voorbeelden is voor hem natuurlijk licht de basis van de pure fotografie: eerlijk en objectief. Het voegt niks toe. En het jaagt al zeker geen effecten na. Alles is er al. Op 1/125ste van een seconde wordt het verhaal verteld. Een magisch moment. ‘Fotografen leggen de tijd stil’, wist Hugo Claus. En dat is zeker zo in zwart en wit.
Dat Gerrit een trouwe minnaar is van de zwart-wit fotografie, wil ook weer niet zeggen dat hij geen kleurrijke avonturen durft omarmen. Wel integendeel. Na een loopbaan van 15 jaar in de krantenwereld vond Gerrit zichzelf opnieuw uit als reisreporter. Hij doorkruist nu meer dan 150 dagen per jaar alle continenten: van Spitsbergen tot Nieuw-Zeeland, van Ushuaia tot Ulaanbaatar. Alleen al voor het reisblad Grande maakte hij meer dan 400 reportages. Ook na zeven wereldreizen is de drang om rond te zwerven nog lang niet getemperd. ‘Ik ben graag onderweg‘, legt Gerrit uit. ‘Met de jaren heb ik wel geleerd om trager te reizen. Anders zie ik te weinig. Elke reis start voor mij in de luchthaven. Het voelt als een feest om die vrijheid te voelen. De vrijheid om te mogen observeren en vast te leggen.’ Dat deed hij niet alleen voor vele vaste opdrachtgevers. Ook voor zichzelf maakte Gerrit in al die uithoeken van de wereld foto’s. Waarom? Waarom niet even die camera opzij leggen om rechterwijsvinger, linkeroog en geest wat rust te gunnen? ‘Ik kan eenvoudigweg niet niet fotograferen’, zegt Gerrit daarover. ‘Ik voel me rot als ik een beeld dat in mijn hoofd sluipt niet kan vastleggen. Ooit, ergens onderweg in Australië, werd ik geraakt door een prachtig beeld. Het licht was perfect en dus wou ik stoppen langs de kant. Maar omdat mijn vriendin sliep en ik haar niet wou wekken, reed ik door. Dat moment spookt nog heel vaak door mijn hoofd, samen met het besef dat dit voor eeuwig een gemis zal blijven.’
Het illustreert Gerrits geweldige gedrevenheid. Zelf zocht hij nooit de schijnwerpers op en toch krijgt hij geregeld de appreciatie die bij zijn onwaarschijnlijk oeuvre past. In binnen- en buitenland werd hij meermaals bekroond voor zijn fotoreportages: de beste sportfoto van het jaar (1989), de beste persfoto van Vlaanderen (1991), de Finse Kalevala Award in 2005 en de ‘Gouden Pen’ voor reisjournalistiek in 2013 sieren zijn palmares. Ook een bijzondere vorm van erkenning zijn de twee tentoonstellingen in het Fotomuseum Antwerpen: persfoto’s in 1993, ‘Room with a view –de wereld vanuit hotelkamers’ in 1997.
Naar mijn aanvoelen liggen er nog veel erkenningen en prijzen op Gerrit te wachten. Voor iemand die zoveel métier koppelt aan talent en gedrevenheid, moet het mooiste beslist nog komen. In mijn ogen is Gerrit een tikje te bescheiden. Het is daarom heel fijn dat dit fotoboek voor hem spreekt. Zijn beelden vertellen zoveel meer dan al mijn woorden.
Maar het voelt goed om er nog een anekdote aan toe te voegen. Andries Kinsbergen, die van 1967 tot 1993 gouverneur was van de provincie Antwerpen, liet eigenlijk nooit in zijn ziel kijken. Toch liet hij Gerrit toe om een foto te maken van zijn dochter, een meisje met een beperking. Het resultaat was een tedere foto, die vooral ook een bezorgde, kwetsbare vader liet zien en niet de stijfdeftige staatsman. Een krachtige illustratie van de observator, de fotograaf en de mens Gerrit Op de Beeck.
Dichter bij het hét van Gerrit denk ik hier niet te zullen komen. Hoeft ook niet, besef ik nu. Laat ons vooral het mysterie van de fotografie dat zich afspeelt tussen oog, geest en afdrukvinger met gepaste eerbied bewonderen. En dat kan zeker met de vijftig foto’s in dit boek.
Die ‘Vijftig’ staat trouwens voor één foto voor elk Omnia Travel-jaar.
Volgens Gerrit had het net zo goed ‘Vijfhonderd’ kunnen heten. In zijn selectie heeft hij zich beperkt tot recent, wereldwijd en amper gepubliceerd werk.
Die overvloedige keuze is een geschenk van Gerrit aan zichzelf en maakt mijn bewondering voor zijn levenswerk alleen maar groter. Het is een positieve, inspirerende bewondering. Laat dat duidelijk zijn. En het levert ook iets op. Op een verloren zondag schreef ik deze ode aan de prachtige beeldvanger die volgens mij zijn allermooiste foto nog moet maken.
Johan Van Rooy